Participatie is een krachtig middel om meer waarde te geven aan plannen. Maar participatie gaat niet altijd over rozen. We vroegen adviseur leefomgeving, Bart Krol naar hoe hij tegen participatie aankijkt en welke adviezen hij kan meegeven om participatie soepel te laten verlopen.
Gepokt en gemazeld
Bart Krol heeft verschillende rollen gehad in gebiedsontwikkeling. Hij heeft functies gehad binnen gemeenten en provincies, waarbij het thema ‘fysieke leefomgeving’ terugkomt als rode draad. Zo is Bart Krol 10 jaar gedeputeerde bij de Provincie Utrecht geweest. Nog steeds is hij actief in het domein van fysieke leefomgeving, met name als adviseur, voorzitter of moderator.
Inmiddels heeft Bart veel participatietrajecten op zijn naam staan, waar hij in verschillende rollen aan deelgenomen heeft. Zijn favoriete rol is de kartrekkersrol, die van gespreksleider. Samen met Parolo heeft hij verschillende participatietrajecten gevoerd.
Inmiddels kent participatie weinig geheimen meer voor Bart. We vroegen hem naar zijn visie op participatie en welke adviezen hij kan meegeven aan anderen die participatietrajecten uitvoeren.
Open dialoog
“Beste buurt! Als het een visvijver moet worden, dan wordt het een visvijver.”
Dit is de openingszin die Bart meer dan eens in de strijd gooit om het ijs met participanten te breken. Waar het om gaat, aldus Bart, is oprechte interesse hebben in de standpunten van de participant. “Je krijgt participanten mee in het plan als je ze serieus neemt. Je moet bereid zijn om te luisteren en een open dialoog aan te gaan. Pas dan sta je op gelijke voet en kun je in vertrouwen met elkaar samenwerken. Dat vertrouwen moet verdiend worden, en moet je krijgen in elkaar, het vertrouwen om er samen het beste van te willen maken.
Dat vertrouwen bouw je op door oprecht te luisteren naar wat betrokkenen naar elkaar te zeggen hebben. De open dialoog is daarvoor de beste aanpak.”
Start de omgevingsdialoog vroeg in het project
De omgevingsdialoog heeft als doel om aanpassing in de leefomgeving te realiseren, die gedragen wordt door haar omgeving. De omgevingsdialoog is een middel om de omgeving te betrekken bij de plannen. Maar om de omgeving ook daadwerkelijk zeggenschap te kunnen geven, moet er nog ruimte zijn om plannen aan te passen op basis van de inbreng van de omgeving.
Onze eerste tip is dan ook: start de omgevingsdialoog zo vroeg mogelijk in het project.
Moeten, maakt het niet makkelijker
“Natuurlijk kan niet heel Nederland een visvijver worden. Er zijn zoveel dingen die ‘moeten’ bij de ontwikkeling van een plan. We moeten huizen bouwen, we moeten de stikstofuitstoot beperken, we moeten duurzame energie opwekken, we moeten nog zoveel meer… En natuurlijk moet het project ook voldoen aan het doel van de opdrachtgever.
Daarom zijn de ‘moetjes’ wel het begin van het gesprek. Geef duidelijk de kaders en vrijheid aan die participanten hebben. Om de participanten ook de vrijheid te geven om een open dialoog te kunnen voeren, is ook het managen van de opdrachtgever een taak. Die heeft altijd een doel voor ogen met het project. Of het nou een projectontwikkelaar is die een rendabel plan wil om huizen te bouwen, of een gemeente die de taak heeft duurzame energie op te wekken. Dat doel snappen participanten ook wel. Er zit een groot corrigerend vermogen in de samenleving. Dat wordt door opdrachtgevers vaak onderschat.”
Schreeuwers en verbinders
We stelden Bart de vraag wat zijn aanpak is als participanten bij voorbaat tegen verandering van de leefomgeving zijn en hun hakken in het zand zetten. De Bart, die eerder in het gesprek leek mee te waaien met alle winden, vervolgde zijn betoog een stuk stelliger.
“Ook met een open houding kom je er niet altijd. Er zijn altijd mensen bij die per definitie niet het gesprek aan willen gaan, maar vanaf moment één voet bij stuk willen houden. De schreeuwers. Zij staan in eerste instantie niet open voor het gesprek en bulderen graag hun mening over die van anderen heen. Deze mening negeer ik niet, want dat zit toch dieper.
Deze mensen geef ik de ruimte om gehoord te worden. Ieder mens wil serieus genomen worden. Meestal staat er wel iemand op in de groep die daarop wil reageren zodat er nuance ontstaat. De verbinder. Deze schuif ik wat naar voren in het gesprek, zodat het gesprek met de verschillende betrokkenen natuurlijker verloopt, dan wanneer ik scheidsrechter speel.
Staat er geen verbinder op en is het relaas van de schreeuwer te fel? Dan kap ik hem af als hij dreigt in herhaling te vallen en vat ik zijn mening samen. Zo voelt ook een schreeuwer zich gehoord en kunnen we verder met een constructief gesprek.
Eigenlijk is dat iets wat in de gespreksleidersrol vanzelf gaat, tenminste bij mij. Ik gebruik mijn intuïtie en kies altijd voor lichtheid, een grapje, niet te streng, niet te strak, vooral een luisterend oor. “
Polariteit komt terug in participatie
Bart ziet steeds meer schreeuwers opstaan. De verharding van de maatschappij ziet hij terugkomen in participatietrajecten.
“Jaren geleden luisterden de mensen naar de overheid. Als de overheid het zei, dan gebeurde het ook.”
Daarna volgde een fase waarin mensen echt dankbaar waren als zij serieus betrokken werden in plannen. Mensen waardeerden het als zij inspraak kregen. Dat waren ook wel de gouden jaren van participatie. Er werd goed samengewerkt, met wederzijds respect.
Tegenwoordig zie je ook de polarisatie terugkomen in participatie. Omwonenden zijn veel beter voorbereid. Regelmatig laten zij zich extern of juridisch adviseren voordat zij het gesprek aangaan. Tot de tand toe gewapend met de rechtelijke macht aan hun zijde, trekken ze ten strijde. Met als mening dat de overheid zich vooral moet aanpassen hun wensen. Dat maakt het komen tot een compromis steeds lastiger.
Buigzaamheid afhankelijk van locatie
“Het type gesprek dat je voert, is afhankelijk van het gebied. Mijn ervaring is dat je makkelijker een open dialoog voert als het gaat om binnenstedelijke ontwikkeling of gebiedstransformatie. Participanten zijn gewend aan het idee ‘dat er iets moet komen’. Wat en hoe? Daar denken ze graag over mee.
Dit is minder het geval als het gaat om een maagdelijk weiland. Heeft de gemeente de opdracht dat er ‘windenergie’ moet komen, dan ontstaat er vaak een enorme discussie over het waar. Iedereen wil duurzame energie, maar niet in hun zicht, laat staan in hun achtertuin. Daarom moet je niet de vraag stellen: “Wat gaan we hier doen?”, maar “Hoe gaan we het doen?”. In dit soort buitenstedelijke trajecten zijn de kaders des te belangrijk.”
Collectieve schijterigheid
Volgens Bart heerst er bij overheden een ‘collectieve schijterigheid’. “Er heerst een cultuur van praten en knuffelen. Grenzen worden niet duidelijk aangegeven. Daar maken participanten dankbaar gebruik van.
Ik ben voorstander van ruimtelijk beleid, waarbij top-down taakstellingen worden gegeven. Er moet minder discussie komen over ‘wat wel en wat niet’. Idealiter moet op het hoogste niveau aangegeven worden wat de taakstellingen zijn. Stikstof, landbouw, woningnood, onderwerpen waarvan op het hoogste niveau kaders moeten worden gegeven die aan de provincies moet worden opgedragen. Zij moeten op hun beurt gemeenten concrete taken toebedelen.
Provincies hebben de macht om de taakstellingen door te drukken, maar dat gebeurt niet altijd. Daardoor ontstaat er teveel discussie. Ja, ik ben wel voorstander van ruimtelijke landelijke kaders, waarbinnen gemeenten en provincies samen met inwoners de uitwerking kunnen realiseren.”
Vertrouwen door transparantie en vastlegging participatie
Terug naar de participatie zelf. We vroegen Bart of hij naast het luisterend oor en de open dialoog, nog tips heeft voor het voeren van participatietrajecten.
“Vertrouwen. Natuurlijk ligt dat in lijn met het luisterend oor en de open dialoog. Maar je bouwt ook vertrouwen op door transparant gegevens te delen, zaken vast te leggen en ook dat beschikbaar te maken voor de hele groep. Hoe je het vastlegt maakt niet zoveel uit, zolang je het maar centraal beschikbaar maakt voor iedereen die deelneemt.
Naast dat dit vertrouwen geeft, verlaagt dit ook het discussieniveau. Zolang participanten maar weten dat alles beschikbaar is, zijn zij er minder op gehamerd dat vastlegging en het delen van informatie wel gebeurt. Het geeft ze rust en neemt argwaan weg. Daardoor zijn ze meer bereidwillig om een positieve bijdrage te leveren.
Buitenom dat participatie verplicht is vanuit de Omgevingswet en het je helpt als er toch een juridisch tintje aan het project komt, is het bouwen aan vertrouwen voor mij de belangrijkste reden om het participatietraject vast te leggen.”
Participatie geeft gouden randje
We sluiten het gesprek met Bart Krol af met de vraag wanneer hij vindt dat een participatietraject succesvol is geweest.
“De waarde van echte participatie vind ik, dat er plannen worden gemaakt die meerwaarde hebben. Ik vind participatie pas succesvol als er ook daadwerkelijk een ontwikkeling plaatsvindt. Als plannen gerealiseerd worden waarin de inbreng van participanten is meegenomen. Dat geeft een gouden randje aan een plan en is de kers op de taart.”
Slotwoord
“Participatie, dat is een vak. Het is mensenwerk, het volgen van je intuïtie, luisteren, maar ook grenzen stellen. En ieder project is anders. Consensus is fijn, maar lukt niet altijd. Transparantie en vastlegging dragen bij.”, aldus Bart Krol.